Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], En ik nam dat boeksken uit de hand des engels, en ik at dat op; en het was [16]in mijn mond zoet als honig, en als ik het gegeten had, werd mijn buik bitter. 16. Hierdoor wordt te kennen gegeven, dat de kennis der verborgenheden Gods wel aangenaam is en vermakelijk; maar dat daarna de werkingen, die daarop volgen, den kinderen Gods dikwijls zwaar en bitter zijn, als daar is de verloochening van ons zelf, en de verdrukkingen en vervolgingen die hun daaruit overkomen. Ook de straffen zelf, die den vervolgers gedreigd worden, zijn dikwijls bitter en droevig om te horen voor de kinderen Gods; gelijk Ezechiel, Ezech.3:15, in zijn gemoed bedroefd is, als hij klaagt over de halsstarrigheid der Joden tegen zijn prediking, en Paulus over de halsstarrigheid der Joden van zijn tijd; Rom.9:2.